Northern Kentucky University
and
Mathieu Deflem Google Scholar | ResearchGate | ORCID
Gepubliceerd in Delikt en Delinkwent 23(6), 1993. Klik hier voor PDF formaat.
Gelieve te citeren als: Lilly, J. Robert & Mathieu Deflem. 1993. “Penologie en Profijt: Een Exploratief Onderzoek naar de Bestraffingsindustrie.” Delikt & Delinkwent 23(6):511-527.
Dit document werd met een Engelstalig programma gescand. Zodoende zullen er enkele of meerdere foutjes binnengeslopen zijn, waarvoor bij deze mijn verontschuldigingen. Raadpleeg de PDF versie voor een exacte versie.
1. Inleiding
In recente jaren is er een enorme waaier van theoretische en empirische studies gewijd aan de repercussies van privatiseringstendensen met betrekking tot het bezit en beheer van de strafinrichtingen. Het merendeel van dit werk is academisch geïnspireerd of van beleidsgerichte aard, afkomstig van respectievelijk universitaire onderzoeksinstellingen en regeringsinstanties. De voornaamste stimulans voor dit vernieuwende en gestaag groeiende onderzoeksdomein kwam, vooral in de Verenigde Staten en Groot Brittannië, voort uit het samengaan van een waargenomen crisis in het gevangeniswezen door het probleem van overbevolkte gevangenissen en de algemene privatiseringsideologie van de jaren '8o, die hand in hand ging met de liberale beleidsplannen van de gewezen staatshoofden Ronald Reagan en Margaret Thatcher. Het onderzoek naar deze nieuwe fenomenen heeft zich toegespitst op het in kaart brengen van de initiatieven en ontwikkelingen van de privatisering van het gevangeniswezen in verschillende landen, evenals de juridische en sociale gevolgen ervan in verhouding tot de klassieke, van staatswege beheerde, strafinstellingen (zie bijv.: Bowditch en Everett, 1987; DiIulio, 1988a, 1988b; Logan, 1990; Matthews, 1989; McDonald, 1990; Ryan en Ward, 1989).
In deze discussie ging de aandacht hoofdzakelijk uit naar de historische fundamenten van het privatiseringsfenomeen (Borna, 1986; Durham, 1989; Logan en Rausch, iò85; Mullen, 1985) en de rol van penitentiaire privatisering in verhouding tot het strafrechtelijke beleid in verschillende landen (Dunham, 1986; Evans, 1987; Porter, 1990; Robbins, 1988; Wecht, 1987). Daarnaast mondden de commentaren geregeld uit in een hevige polemiek omtrent de (vermeende of verwachte) voor en nadelen van geprivatiseerde strafinrichtingen (Cikins, 1986; Ellison, 1987; Field, 1987; Gentry, 1986; Holley, 1988; Johnson en Ross, 1990; Woolley, 1985).
Het kan natuurlijk niet worden ontkend dat veel van deze studies bijzonder intrigerend, stimulerend en beleidsrelevant zijn en dat de gevoerde debatten in hun geheel tot belangrijke inzichten hebben geleid zowel in het criminologische denken over gevangeniswezen, bestraffingsideologieën en nieuwe tendensen van controle, als wat betreft hun maatschappelijke weerslag voor beleidsrelevante vraagstukken en strafrechtelijke beslissingen. Wel is het opvallend dat heel deze literatuur nauwelijks is ingebed in het theoretisch criminologische onderzoek omtrent de strafrechtsbedeling, die in recente jaren ,ook gestaag aan belangstelling heeft gewonnen (Garland en Young, 1983; Garland, 1985, 1990). Bovendien lijkt het dat in deze discussie een belangrijke factor tot nog toe werd verwaarloosd. De behandelde problematiek werd over het algemeen immers niet gesitueerd binnen de ruimere maatschappelijke context, met name het politieke en economische klimaat, met inbegrip van het overbevolkingsprobleem en de conservatief liberale ideologieën waarbinnen de discussies over het gevangeniswezen zich hebben afgespeeld.
Discussies omtrent de voor en/of nadelen van een geprivatiseerde strafrechtsbedeling worden gevoerd zonder precieze gegevens omtrent de aard en omvang van het privatiseringsfenomeen, noch omtrent de invloeden van zakelijke belangen vanuit de ondernemerswereld. De vet anderende constellatie van het bestraffen is nog niet in verband gebracht met de financiële, commerciële en zakelijke belangen van een wereldwijd georganiseerde beveiligingsindustrie en het militair industriële complex. Evenmin werd aandacht besteed aan de invloed van globale wereld economieën op het (al dan niet geprivatiseerde) gevangeniswezen en welke rol de private industrie speelt in het organiseren en uitvoeren van het publiek beheerde strafrechtelijke beleid.
Tenslotte werd ook onvoldoende nagegaan hoe de penologische literatuur, in het licht van deze economische ontwikkelingen, kan worden ingepast met het, nochtans op een lange traditie steunend, sociologisch en politicologisch onderzoek omtrent macht, machtselites en politiek (Dahl, 1958; Domhoff, 1983; Herman, 1981; Jacobs, 1988; Mills, 1956; Mintz en Schwartz, 1985; Mizruchi, 1982, 1989, 1990, 1991; Mizruchi en Koeing, 1988; Scott, 1990).
In deze bijdrage willen we een eerste poging ondernemen om aan dit tekort tegemoet te komen en een beschrijvende schets geven van enkele tot gog toe verwaarloosde problemen die in verder onderzoek nog nadere aandacht mogen verdienen. Eerst zal in het kort worden uiteengezet hoe wij de verhouding tussen strafrechtsbedeling, inclusief het gevangeniswezen, met economie en politiek theoretisch opvatten. Vervolgens nemen we het gevangeniswezen in de Verenigde
Staten vanuit dit oogpunt nader onder de loep en geven we aan hoe en in welke mate de wereld van handel en industrie verbonden is met het beheer van het Amerikaanse penitentiaire bestel. In de bespreking, tenslotte, zullen we dieper ingaan op de mogelijke problemen die met deze strafrechtelijke toestand verbonden zijn en welke de gevolgen kunnen zijn, inachtgenomen tendensen van globalisering, voor het gevangeniswezen in Europa.
2. Theoretisch uitgangspunt: De strafrechtsbedeling in maatschappelijk perspectief
In de theoretische duiding van ons onderzoeksdomein gaan wij uit van een tweeledig samenlevingsperspectief dat grotendeels schatplichtig is aan een kritische variant van het criminologisch labeling perspectief (Deflem, 1991b) (Noot 1: Zie vooral Jürgen Habermas' Theorie des kommunikativen Handelns (Habermas, 1981) waaraan dit theoretische model grotendeels werd ontleend. Voor een bespreking van de invloeden van Habermas' werk in de criminologie, zie Deflem 1991a, 1992a). Algemeen beschouwd, gaan wij uit van de veronderstelling dat sociale controle (en de strafrechtspleging als haar voornaamste exponent) niet zozeer als een afhankelijke variabele van geregistreerde criminele activiteiten moet worden beschouwd, maar meer als een onafhankelijke variabele met een eigen causale werkzaamheid binnen een bepaalde maatschappelijke context.
De strafrechtsbedeling beschouwen wij meer bepaald in relatie tot de historisch gegroeide politieke en economische Verhoudingen waarbinnen ze gestalte heeft gekregen. Vanuit dit model wordt het recht, het strafrecht in het bijzonder, opgevat als een geïnstitutionaliseerd rationaliseringscomplex waarbinnen een gemeenschap op een bepaalde wijze een moreel praktische opvatting tot uitdrukking brengt (en in de strafrechtsbedeling in praktijk zet) omtrent de wijze waarop de sociale verhoudingen tussen haar leden gereguleerd dienen te worden. Het strafrecht geeft aan hoe het maatschappelijk verkeer dient te beantwoorden aan bepaalde normatieve codes, welke die codes zijn, welke instanties zorgen voor de naleving ervan, welke straffen kunnen volgen bij regelovertredend gedrag, enz. De strafrechtsbedeling verwijst naar het geïnstitutionaliseerd maatschappelijk geheel dat zorgt voor de afdwinging van deze normatieve codes. Aldus spelen strafrecht en strafrechtsbedeling een belangrijke functie in het ordenen van een maatschappij door bepaalde inhoudelijke waarden (in de vorm van wetten) aan te geven, voor te schrijven hoe deze waarden via welke instanties het maatschappelijk leven kunnen regelen (sturingsfunctie) en onder. welke voorwaarden de leden van een samenleving aan het sociaal leven legitiem kunnen deelnemen (socialisering).
Hiermee wordt aangegeven hoe een samenleving, mede via haar strafrechtelijk beleid, symbolisch kan worden gereproduceerd. Symbolische reproductie verwijst naar een bepaalde culturele traditie, maatschappelijk legitieme verhoudingen en processen van socialisering zoals die op een bepaald moment in een samenleving tot stand zijn gekomen en legitiem werkzaam zijn. Daarnaast dient een samenleving evenwel ook materieel te worden gereproduceerd. Materiële reproductie verwijst naar een gepaste manipulatie van de omstandigheden waarbinnen cultuur, legitieme verhoudingen en socialisatie kunnen worden georganiseerd. In moderne samenlevingen wordt deze functie waargenomen door de systemen economie en staat. De economie zorgt ervoor dat via menselijke arbeid kan worden ingegrepen in de natuur, zodat goederen en diensten worden geproduceerd en verspreid voor consumptie. De staat draagt ertoe bij dat de organisatie van de maatschappelijke orde via bureaucratische instanties op een bepaalde wijze met dwingende bepalingen in stand kan worden gehouden.
Vanuit het voorgaande is het dus relevant de strafrechtsbedeling, als institutie, te situeren in haar verbanden met de systemen economie en staat. Daarom dient ons inziens het strafrechtelijke beleid niet in isolatie te worden beschouwd tot haar intern juridische doeleinden, maar ook in verhouding tot haar inbedding in maatschappelijke systemen. Immers, de strafrechtsbedeling heeft niet enkel nood aan juridische bepalingen in het geïnstitutionaliseerde recht, er dient ook via het economische systeem te worden voorzien in een gepaste natuurlijke omgeving (denken we hierbij eenvoudigweg bijv. aan de productie van gerechtsgebouwen of gevangenissen) en via het politieke systeem van de staat moet ze een structuur verkrijgen (via bestuurlijke organen en bureaucratieën). Men zou deze complexe relatie kunnen omschrijven als de 'ijzeren driehoek' van de strafrechtsbedeling (Lilly en Knepper, 1991a). Daarbij wordt het strafrechtelijke en penitentiaire bestel gesitueerd in relatie met politiek (vooral de staat, maar ook andere maatschappelijk werkzame machtsvormen en processen) en economie (in casu, de bedrijfswereld van de vrije markt).
Aan de hand van dit theoretische uitgangspunt zullen we ons in wat volgt richten op een analyse van het Amerikaanse gevangeniswezen en trachten de economische component nader te ontleden. We beperken ons voorlopig tot een beschrijvende analyse, maar daarmee mag alleszins een criminografische kaart worden gegeven van de commerciële belangen die met het Amerikaanse gevangeniswezen verband houden. Op basis van deze eerste schets hopen we duidelijk te maken dat het criminologisch zinvol is de strafrechtsbedeling als 'bestraffingsmarkt' te beschouwen en dat een meer uitgebreide analyse, die ook rekening houdt met politieke en machtsverbonden factoren, wenselijk is.
3. Bestraffing als industrie: het Amerikaanse gevangeniswezen als case study
Er zijn natuurlijk verscheidene goede redenen te noemen om het Amerikaanse gevangeniswezen, als prototypische case study, te analyseren. Vooreerst is er in de Verenigde Staten een bijzonder hoog aantal gevangenen (meer dan één miljoen in 1990) die geplaatst zijn in een veelheid aan strafinrichtingen op verschillende bestuurlijke niveaus (federaal, per deelstaat, stedelijk). Bovendien is de druk op het gevangeniswezen door hei overbevolkingsprobleem er wel erg acuut en vindt de privatiseringsideologie (en haar industrie) er een opvallend aantrekkelijke afzetmarkt. Tenslotte behoeft het geen betoog dat de Verenigde Staten het land bij uitstek is waar de vrije markt en een liberale politieke ideologie hand in hand gaan en dus ook een centrale rol kunnen spelen in het strafrechtsbeleid (Knepper, 1991; Lilly en Knepper, 1991b; Lilly, 1991).
Wanneer we een nadere blik werpen op de financiële kant van het Amerikaanse strafrechtelijke beleid, wordt duidelijk waarom deze case study bijzonder waardevol kan zijn. De totale kosten van de strafrechtsbedeling in de Verenigde Staten nemen immers enorme proporties aan en maken deel uit van een gestaag groeiende industrie. Zo werden ondermeer de volgende vaststellingen gedaan:' de totale uitgaven voor strafinrichtingen tussen 1960 en 1980 stegen met 115%; in 1980 werden lokaal en landelijk 260 722 mensen in gevangenisinstellingen tewerkgesteld, met een maandelijks salaris van in totaal 338 325 000 dollar; in 1986 was het aantal tewerkgestelden in het gevangeniswezen reeds opgelopen tot 372 899, met een totaal aan salariskosten van 393 027 000 dollar; in 1988 werden 482 6oo mensen tewerkgesteld en bedroegen de uitgaven voor hun salaris maandelijks meer dan één miljard dollar; het totaalbedrag aan onkosten voor de door de verschillende Amerikaanse staten beheerde gevangenisinstellingen bedroeg in 198o meer dan 4 miljard dollar, in 1986 was dit reeds 9,8 miljard; het Amerikaanse ministerie van justitie (Department of Justice) spendeerde in 1986 niet minder dan 53,5 miljard dollar; in 1988 gaven lokale, landelijke en federale besturen in de Verenigde Staten 61 miljard dollar uit voor kosten verbonden aan de burger en strafrechtelijke rechtspleging, een toename van 34% sinds 1985 (Noot 2: Bronnen: Shover (1979, 1990); Travisono (1990); US Department of Justice (1984, 1988, 1990, 1991).)
Met deze empirische gegevens is reeds een deel van het probleem aangegeven. Immers, de omvang van de bestraffingsindustrie inzake personeel en financiële uitgaven is tot nog toe hoofdzakelijk geanalyseerd in termen van tewerkstelling en budgettaire overwegingen. De financiële en commerciële aspecten die uitgaan van de wereld van handel en industrie werden daarbij nog niet geanalyseerd. Enkele cruciale vragen dringen zich nochtans op. Hoeveel bedrijven verkopen goederen en diensten aan de door de Amerikaanse regeringen en besturen beheerde gevangenissen? Welke van deze bedrijven verkopen ook goederen en diensten aan het politionele en militaire apparaat? Welk deel van alle goederen en diensten aangekocht door publiek beheerde gevangenissen is afkomstig van producenten en distributeurs van militaire goederen? Is het gevangeniswezen op de een of andere manier verbonden met het militair industriële complex, en indien ja, welke weerslag heeft dit op het penitentiaire beleid? In welke mate is de bestraffingsindustrie een internationaal georganiseerde handel en heeft ze invloed op de strafrechtsbedeling in Europa? We zullen ons in deze studie op een deel van deze vragen richten.
4. De Bestrafringsbedrijven: aantal, omzet, personeel en markt oriëntatie
4.1 Methode
Om zicht te krijgen op de commerciële zijde van het bestraffingscomplex dienen we te beginnen met indicaties over het aantal en de aard van de betrokken bedrijven. We hebben in dit verband een interessant vertrekpunt gevonden in de i ggo American Correctional Association Buyers Guide (ACA Gids). In deze gids wordt een lijst gegeven van adverterende bedrijven die expliciet stellen dat ze produkten te koop aanbieden aanen zaken doen met het gevangenis en beveiligingswezen. Er zij opgemerkt dat we voor deze studie de beveiligingsindustrie beschouwen als een complement van het gevangeniswezen en dus ook tot de bestraffingsindustrie rekenen, maar niet de bedrijven die in de gids vermeld worden zaken te doen in zgn. 'legal areas' (dit zijn 'juridisch verwante' ondernemingen, gaande van rechtskundige boekhandels tot bedrijven voor juridisch advies).
Een volledige lijst van alle bedrijven die op de een of andere wijze betrokken zijn met de Amerikaanse bestraffingsindustrie kan op dit moment natuurlijk nog niet geboden worden, maar de ACA Gids mag een goed beginpunt zijn. De index vermeldt niet minder dan 161 namen van bedrijven. Bovendien bevat deze gids 89 verschillende categorieën van diensten en produkten die door de bedrijven ter beschikking worden gesteld (gaande van toegangscontrole systemen, electronische detectie toestellen, en deuren tot kleding en sportartikelen). Zevenentwintig (Of 21%) van de adverteerders zijn gespecialiseerd in meer dan één van de aangeboden goederen of diensten; 16 hiervan specialiseren zich in slechts twee produkten, één bedrijf in niet minder dan acht.
De 161 in de ACA Gids adverterende bedrijven werden in een databestand ingevoerd met alle in de gids vermelde gegevens. Elk bedrijf werd vervolgens opgezocht in de 1991 Standard and Poor's Register (s&p Register) onder de noemer 'Publieke en Private Bedrijven'. Dit register bevat een nagenoeg volledige lijst van alle in de Verenigde Staten werkzame ondernemingen en bevat gegevens die door de bedrijven zelf werden verstrekt. Als een bedrijf geïdentificeerd in de ACA Gids ook in het s&p Register werd teruggevonden, werden de bijkomende in het register vermelde gegevens in het databestand mee ingevoerd. Onze aandacht ging vooral uit naar de volledigheid van de gegevens over de datum van oprichting van het bedrijf, de meest recente omzetcijfers, het aantal tewerkgestelden en de markt oriëntatie (internationaal, nationaal of regionaal).
Het s&p Register bracht ook de verschillende bedrijfsbeheerders en bestuursraden van de ondernemingen aan het licht. Het register werd dan ook onderzocht onder de noemer 'Bedrijfsleiders' en alle gegevens van deze personen werden in het databestand ingevoerd. Zo werden alle bedrijven gevonden, waarin deze personen een leidinggevende bedrijfsfunctie hadden (ook indien ze niet in de ACA Gids vermeld stonden); ook deze bedrijven werden aan het bestand toegevoegd. Op deze manier identificeerden we via de ACA Gids en het s&p Register samen 305 bedrijven van de bestraffingsindustrie.
4.2 Resultaten
De lijst van 305 bedrijven werd verder gecodeerd naargelang ze al dan niet verschenen in de ACA Gids. Later werd op basis van de namen van de bedrijven nagegaan of deze bedrijven tot het bestraffingsdomein behoorden of tot 'juridisch verwante' aangelegenheden. In Tabel 1 vindt men een overzicht van deze informatie. De categorie 'ACA en bestraffing' bevat 21 bedrijven. Dit betekent dat deze bedrijven adverteren in de ACA Gids en zichzelf ook primair voorstellen als bestraffingsgerichte ondernemingen in het mp Register. (Een 'bestraffingsgerichte' onderneming vermeldt in het s&P Register dat haar primair zakenbelang ligt op het vlak van de beveiligingssector enlof het gevangeniswezen). De categorie 'AcÄ en niet bestraffing' bevat 140 van de in totaal 161 in de ACA Gids adverterende bedrijven die zichzelf in het s&P Register toch niet identificeren als bestraffingsgerichte bedrijven. Deze twee categorieën samen beslaan momenteel 52,8% van onze huidige lijst van bedrijven in de bestraffingsindustrie.
De 'Niet ACA en bestraffing' categorie bevat io ondernemingen die niet in de ACA Gids adverteren, maat die zichzelf toch identificeren als bestraffingsgericht, De laatste categorie, 'Niet ACA en nietbestraffing', tenslotte, representeert die 134 bedrijven die werden teruggevonden in het s&P Register (onder het kopje 'Bedrijfsleiders'), niet adverteerden in de ACA Gids en zich ook niet identificeren als een bestraffingsgericht bedrijf. De laatste twee categorieën samen beslaan 47,2% van de huidige lijst, met een totaal aantal van 144.
Tabel 1. Classificatie van bedrijven (N = 305)
N %
ACA en bestraffing:
ACA en niet bestraffing:
Niet ACA en bestraffing:
Niet ACA en niet bestraffing:
TOTAAL: 21
140
10
134
N = 305 6,9
45,9
3,2
44.0
100%
Uit deze gegevens kunnen reeds enkele markante conclusies worden getrokken. Zo blijkt dat maar liefst 45,9% van de 305 geïdentificeerde bedrijven wel in de ACA Gids adverteren, maar zich toch niet beschouwen als een bestraffingsgericht bedrijf. Het gaat hier mogelijk vooral om bedrijven die niet rechtstreeks aan de strafrechtsbedeling verbonden produkten en diensten aanbieden (meubilair, voeding, kleding, enz.), maar dat neemt niet weg dat ook hun aandeel moet worden meegerekend om volledig zicht te krijgen op de commerciële zijde van de bestraffingsmarkt. Bovendien is het opvallend dat een aantal ondernemingen (zij het slechts 3,2% van het bestand) zich wel identificeert als bestraffingsgerichte onderneming, maar toch niet adverteert in de ACA Gids. Men kan zich afvragen waar deze bedrijven dan wel hun afzetmarkt hebben en hoe zij deze trachten te exploiteren. Tenslotte is het opmerkelijk te constateren dat, aangezien alle 305 bedrijven gevonden werden in de ACA Gids en/of in het mp Register onder het trefwoord 'Bedrijfsleiders', er 144 personen van alle in de ACA Gids vermelde bedrijven ook bestuursfuncties innemen in niet in de ACA Gids vermelde of niet als bestraffingsgericht geïdentificeerde ondernemingen. Hiermee is een empirische indicatie gegeven die erop wijst dat bedrijfsleiders in de bestraffingsindustrie tegelijk ook zakelijke belangen hebben in niet bestraffingsgerichte ondernemingen.
Op dit moment kunnen we door de zoektocht in de gegevens, verkregen via de ACA Gids en het s&P Register, bijkomende informatie geven over 64 'kern bedrijven'. Deze groep van ondernemingen hebben we verder onderzocht omwille van de omvang of volledigheid van de informatie in de gids en het register. Achtendertig van deze 64 bedrijven worden vermeld in de ACA Gids, 26 in het s&P Register (zie Tabel 2). Via de informatie in het data bestand kon worden nagegaan of deze ondernemingen internationaal, nationaal of regionaal gericht waren.'Precies de helft (32) van deze ondernemingen zien zichzelf als internationaal bedrijf, gevolgd door 37,5% met een nationale, en 6,2% met een regionale afzetmarkt (geen gegevens werden gevonden over 4 van deze bedrijven). Hieruit blijkt dat de markt oriëntatie van de meeste bestraffingsbedrijven zich grotendeels niet beperkt tot de lokale regio en dat een streven naar expansie van de afzetmarkt zeker tot de strategieën van de meeste ondernemingen moet behoren. Dat op deze wijze meteen het, minstens potentiëel, belang wordt aangegeven van de bestraffingsindustrie voor landen buiten de Verenigde Staten ligt voor de hand.
Tabel 2. Kernbedrijven en hun afzetgebied (N = 64)
N %
ACA identificatie:
S&P identificatie: 38
26 59.4
40.6
Internationaal:
Nationaal:
Regionaal:
Geen gegevens:
TOTAAL: 32
24
4
4
N = 64 50
37,5
6,25
6,25
100%
Van de 64 kern bedrijven vermeldden er 48 dat ze in i ggo een totale omzet hadden van meer dan 20 miljard dollar. Ze stelden samen 427 751 mensen tewerk, ongeveer 40 000 minder dan in het totaal aantal werknemers (464 882) in alle Amerikaanse strafinrichtingen samen (cijfers van oktober 1988, cf. US Department of Justice, 1990). Dezelfde bedrijven rapporteren een gemiddelde omzet per bedrijf in 1990 van meer dan 400 miljoen dollar (zie Tabel 3).
Tabel 3. Omzet en tewerkstelling 1990 (N = 48)
Totale omzet:
Gemiddelde omzet:
Aantal werknemers: $ 20.240.210.000
$ 421.671 000
427.751
Van de 32 internationale bedrijven gaven 4 geen informatie over hun omzetcijfers in 1990. De resterende 28 internationale bedrijven vermeldden een totale omzet van bijna 13 miljard dollar (zie Tabel 4). Dit betekent dat 28 internationale bedrijven maar liefst 63,5% innemen van de totale omzet in 1990 van alle 48 bedrijven die omzetcijfers v rijgaven. Verdere analyse, gaf evenwel aan dat slechts 4 van deze internationale bedrijven adverteren in de ACA Gids en zichzelf ook primair als bestraffingsbedrijf beschouwen. De totale omzet van deze bedrijven liep Op tot 22 miljoen dollar of ongeveer i% van de 20 miljard in de totale omzet van de 48 bedrijven. Zestien van deze internationale bedrijven die adverteren in de ACA Gids, tenslotte, zien de bestraffingssector niet als hun primair afzetgebied. De omzetcijfers voor io van deze bedrijven (6 gaven geen geg~vens) in 1990 bedroeg meer dan io miljard, dus meer dan de helft van de totale omzet van de 48 bedrijven.
Tabel 4. Internationale bedrijven en omzet 1990 (N = 32)
Internationaal: Omzet:
Internationaal en bestraffing:
Omzet:
Internationaal en niet bestraffing:
Omzet:
N = 32*
$ 12.858.6i8.000**
N = 4
$ 22.000.000***
N = 16****
$ 10.758.899.000*****
* geen gegevens over 4 bedrijven
** 63,5% van de totale omzet van de 48 bedrijven
*** 1% van de totale omzet van de 48 bedrijven
**** geen gegevens over 6 bedrijven
***** 52,7% van de totale omzet van de 48 bedrijven
Slechts 4 van de 64 bedrijven, geïdentificeerd via de ACA Gids, geven aan dat bestraffing hun primair belang is (34 andere bedrijven zien bestraffing niet als hun primair zakenbelang). Evenwel, 6 van de 48 ondernemingen die niet adverteren in de ACA Gids werden toch geïdentificeerd via het s&p Register als een bestraffingsbedrijf, terwijl 20 bedrijven werden geïdentificeerd via het register, maar toch hun primaire zakenbelang niet beschouwen in de bestraffingsindustrie.
Tabel 5. Primair zakenbelang (N = 64)
ACA S&P
Bestraffing:
Niet bestraffing:
TOTAAL: 4
34
38 6
20
26
Deze informatie omtrent markt oriëntaties, omzetcijfers en primaire zakenbelangen geeft duidelijk aan hoe complex de commerciële belangen zijn die achter de bestraffingsindustrie schuilgaan. Opvallend zijn vooral het enorme aandeel dat de internationaal gerichte ondernemingen in deze industrie innemen en de gigantische bedragen die ermee zijn gemoeid. Bovendien is het duidelijk dat ook een aanzienlijk aantal bedrijven die goederen en diensten ter beschikking stellen die niet rechtstreeks tot de bestraffingsmarkt behoren toch mee in rekening moeten worden genomen om meer volledig zicht te krijgen op de industriële aspecten verbonden aan de economie van de bestraffing.
5. Discussie: enkele knelpunten voor de toekomst
Met de voorgaande analyse hebben we op beschrijvende wijze kunnen aantonen dat inderdaad een enorme waaier aan industriële bedrijven bijdraagt aan de wijze waarop in de Amerikaanse samenleving de strafrechtsbedeling wordt waargenomen en uitgevoerd in een bepaald' penitentiair bestel. Onze studie beperkte zich weliswaar tot de Amerikaanse bestraffingsmarkt en heeft enkel informatie aan het licht gebracht over een beperkt deel van heel de zakenwereld die belangen heeft in het gevangeniswezen. (Noot 3: Zoals eerder vermeld bezitten we geen lijst van alle bestraffingsbedrijven. Momenteel hebben we wel reeds, zij het niet volledige, informatie over 277 bijkomende ondernemingen: 196 in de Verenigde Staten en 81 in verschillende landen van Europa.) Maar toch menen we te hebben aangetoond dat economische en industriële aspecten wel degelijk een plaats verdienen in de criminologische studie van de strafrechtsbedeling. Dat we slechts een tip van de sluier hebben weten op te lichten, maakt de problematiek enkel nog prangender. In het onderstaande willen we enkele van de problemen en in onze ogen relevante maatschappelijke vraagstukken aansnijden die in verder onderzoek op hun waarde kunnen worden getoetst.
5.1 Monetaire kolonisering van de strafrechtsbedeling
Het door ons gehanteerde theoretische model situeert de strafrechtsbedeling binnen haar maatschappelijke context en schetst een driehoeksmodel strafrechtspleging politiek economie. Een aantal kritische bedenkingen dringen zich vanuit deze visie op.
Vooreerst kan worden opgemerkt dat met een beschrijving van de industrie die is verbonden aan de strafrechtsbedeling op zich nog geen opzienbarend verschijnsel is blootgelegd. Per slot van rekening kan terecht worden gesteld dat het evident is dat een industrieel bedrijf dient te worden aangezocht om een gevangenis te bouwen, om electronische bewakingsapparatuur te produceren, om gedetineerden en bewakers van kleding en voedsel te voodien, enz. Men mag hierbij evenwel niet uit het oog verliezen dat strafrechtsbedeling en economie, evenals het politieke systeem van de staat, andere functies vervullen in een samenleving, andere belangen behartigen en via andere maatschappelijke processen worden gestuurd en gecoördineerd. (Noot 4:We doen hier wederom een beroep op Habermas' theorie van het communicatieve handelen, meer bepaald zijn analyse van systeem, leefwereld, en de maatschappelijke rol van het recht in moderne samenlevingen (zie Habermas, 1981, 1983, 1988). Voor een discussie van deze benadering in relatie tot de strafrechtspleging, zie Deflem (1992b).) Het strafrecht moet immers op de eerste plaats worden beschouwd als een geïnstitutionaliseerd rationaliseringscomplex waarin via wetten een bepaalde opvatting omtrent normatieve aspecten van sociale relaties wordt weerspiegeld (en die in de strafrechtspleging tot uitvoering wordt gebracht). Idealiter geniet dit institutionele complex legitimiteit vanwege de leden van de samenleving. Mocht dit op bepaalde momenten niet meer het geval blijken te zijn, dan kan er nog steeds ruimte zijn voor publieke discussie waardoor een nieuwe inhoud kan worden gegeven aan het strafrecht en de strafrechtsbedeling anders kan worden opgevat.
De wereld van handel en industrie daarentegen kan als een norm vrij systeem worden beschouwd. Dit systeem zorgt immers voor het nodige ingrijpen in de natuurlijke omgeving, zodat de normatieve codes werkzaam kunnen zijn, maar laat zich hierbij leiden door andere, niet normatieve beweegredenen, met name een succesvol en efficiënt ingrijpen in de natuurlijke omgeving door elkaar op basis van, winstbejag beconcurrerende ondernemingen. En hier ligt precies een mogelijk knelpunt. Immers, indien de industrie op dermate verregaande wijze is betrokken in de strafrechtsbedeling als in onze studie werd aangegeven, dan lijkt het niet denkbeeldig dat de zakenwereld zal trachten te beslissen welk strafrechtelijk en penitentiair beleid zal worden gevoerd. In dit verband kan ondermeer worden verwezen naar de studies die wijzen op de mogelijkheid dat de privatiseringsinitiatieven van het gevangeniswezen er toe kunnen leiden dat een belangrijk deel van de strafrechtsbedeling niet meer onder controle en supervisie staat van publieke organen en dat vrij spel wordt gegeven aan de louter naar winst strevende ondernemerswereld (Field, 1987; Savas, 1987; Wecht, 1987). Vanuit het door ons gehanteerde theoretische uitgangspunt, zou dit gevaar kunnen worden omschreven als monetaire kolonisering van de strafrechtspleging: de op succes gerichte sturingsmechanismen van het economische systeem dringen dan binnen in institutionele maatschappelijke domeinen waar normatieve kwesties aan de orde zijn. Meer specifiek in relatie tot de hier behandelde problematiek, bestaat het gevaar er dus in dat winst, efficiëntie, competitie en profijt als sturingsmechanisme van de bestraffingsbedrijven hun intrede zullen doen in de strafrechtspleging waarvan nochtans verwacht wordt dat ze op normatieve opvattingen berust die idealiter de gedeelde overeenstemming genieten van de mensen waarop ze betrekking heeft (of alleszins door participatie in democratisch bestuurde organen aan hun kritiek onderhevig zijn). Mocht evenwel de invloed van het economische systeem verder blijven doordringen in de strafrechtsbedeling, dan dringt zich het beeld op van een door 'zakenlui in recht en orde' en 'handelaars in repressie en straf' beheerde strafrechtelijke industrie die enkel nog gehoorzaamt aan de wetten van de vrije markt. Inhoeverre deze situatie zich in de toekomst zal waarmaken, of dat daarentegen de strafrechtsbedeling gevrijwaard kan blijven van monetaire (en machtsverbonden) invloeden, is natuurlijk op dit moment niet uit te maken, maar het mag duidelijk zijn dat de mogelijkheid, zeker indien een groeiende inmenging van de privéindustrie in het gevangeniswezen kan worden vastgesteld, voor de toekomst zeker reëel is.
5.2 De bestraffingsindustrie als internationaal georganiseerde markt
We hebben ons in deze analyse geografisch beperkt tot de Verenigde Staten. Dit sluit natuurlijk niet uit dat via een gelijkwaardige studie ook de strafrechtsbedeling en het gevangeniswezen in de landen van Europa kunnen worden onderzocht. Waarschijnlijk zouden ook dan belangrijke financiële en commerciële aspecten van het penitentiaire bestel aan het licht worden gebracht. Er stelt zich evenwel een bijkomend probleem. Het is bijna een boutade vast te stellen dat in recente jaren op nagenoeg alle maatschappelijke domeinen belangrijke processen van internationalisering en globalisering hun intrede hebben gedaan. Denken we hierbij bijvoorbeeld aan de invloed van de nieuwe communicatie technológieën, de toenemende internationale politionele samenwerking, de over de grenzen van staten opererende beveiligingsindustrie en private politiemarkt, of de meer en meer wereldwijd ingezette informatie technologieën. Op de hier behandelde problematiek toegespitst wordt de vraag opgeworpen, in welke mate de tendensen vastgesteld in de Amerikaanse bestraffingsindustrie naar Europa zullen worden geëxporteerd en of er in de toekomst sprake zal zijn van een uit de Verenigde Staten gecontroleerd 'penitentiair imperialisme' (Lilly en Knepper, 1991b). Vergeten we immers niet de belangrijke rol die de Verenigde Staten hebben gespeeld in de ontwikkeling van het gevangeniswezen in Europa"of hoe de architectuur van de Amerikaanse gevangenissen aan de Oostkust in grote mate model heeft gestaan voor de Europese strafinrichtingen. Bovendien kan worden verwezen naar de rol van de Verenigde Staten als politieke wereldmacht en de precaire machts(on)evenwichten die zullen ontstaan tengevolge van een ééngemaakt Europa. Tot slot mag ook niet uit het oog worden verloren dat de rol van de bedrijfswereld, verenigd in concerns en holdings of georganiseerd als grensoverschrijdende multinationals, zich,niet beperkt tot lokale markten, maar over de grenzen van naties heen werkzaam is. Daarom lijkt ook onze studie, die zich enkel beperkte tot de Amerikaanse bestraffingsindustrie, niet zonder relevantie voor het Europese gevangeniswezen. Verder onderzoek is ook hier aangewezen om vast te stellen in hoeverre er sprake is van een internationaal georganiseerde bestraffingsindustrie.
6. Besluit
Het merendeel van de criminologische studies die zich richten op recente ontwikkelingen in het gevangeniswezen, hebben nagenoeg geen aandacht geschonken aan de bredere maatschappelijke context waarin deze bestraffing is gesitueerd en welke economische en machtspolitieke aspecten eraan verbonden zijn. Deze studie heeft getracht alleszins een deel van deze problematiek bloot te leggen en de relevantie ervan aan te geven voor verder onderzoek. Welke de redenen ook mogen zijn voor de relatieve verwaarlozing van deze factoren, of het nu het gevolg is van conservatieve ideologieën die het criminologische onderzoek naar het gevangeniswezen willen beperken tot discussies in relatie tot de strafrechtelijk gedefiniëerde doelstellingen, of dat het de aantrekkingskracht is die uitgaat van onderzoek in opdracht van (en onderhevig aan de wensen van) regeringsinstanties, feit is dat weinig aandacht is uitgegaan naar de mogelijke invloedrijke verbanden van bestraffing met macht en profijt.
Dit betekent niet dat de recente toename in interesse naar penologische vraagstukken zonder verdienste is. Het tegendeel is waar. Recent onderzoek heeft ongetwijfeld geleid tot een beter begrip van de maatschappelijke rol van strafrechtsbedeling en gevangeniswezen. Maar zulke bijdragen omtrent de 'power to punish', alhoewel ze de aandacht hebben verschoven van louter technische naar theoretisch en maatschappelijk relevante kwesties, hebben niettemin nagelaten het belang te bestuderen van macht, profijt, en de invloeden van de wereld van handel en industrie. Zelfs het meer kritisch gerichte onderzoek, dat het gevangeniswezen plaatst binnen het geheel van de strafrechtsbedeling, de straftoemeting en strafuitvoering (Peters, 1991), en dat wijst op alternatieven, reductionisme of zelfs abolitionisme van de vrijheidsstraf (Cohen, 1985; Mathiesen, 1990), heeft weinig aandacht besteed aan de verbanden tussen bestraffing en de zakenwereld die er munt uit tracht te slaan. Net als ten tijde van Rusche en Kirchheimer (1939), is er nog steeds een overwegende tendens om het gevangeniswezen te analyseren in functie van, enerzijds, de wettelijk gedefinieerde doeleinden of, anderzijds, de kritische standpunten die daartegen worden geformuleerd, maar niet in relatie tot de strikt zakelijke en commerciële kant van het fenomeen. Deze studie mag daarom hebben gewezen op de relevantie van de economische rol in de strafrechtsbedeling. Om het belang te verwaarlozen van meer dan 20 Miljard dollar in jaarlijkse omzet, en om de mogelijk verklarende waarde van minstens enkele honderden bedrijven in de bestraffingssector niet onder ogen te nemen, zou dan ook analytisch bijziend zijn en enkel tot naïeve constateringen kunnen leiden.
Literatuur (niet gecorigeerd)
Borna, S., Free enterprise goes to prison, British Journal of Criminology, 26 (1986), P. 321 334.
Bowditch, C. en R.S. Everett, Private prisons: problems within the solution, Justice Quarterly, 4 (1987), P. 441 453.
Cikins, W.I., Privatization of the American prison system: an idea whose time has come?, Journal of Law, Ethics and Public Policy, 2 (1986), P. 445 464.
Cohen, S., Visions of Social Control, Cambridge, Polity Press, 1985.
Dahl, R.A., A critique of the ruling elite model, American Political Science Review, 52 (1958), P. 463 469.
Deflem, M., Kritische theorie, misdaad en (de)criminalisering: Jürgen Habermas als criminoloog?, Panopticon, 12 (1991a), P. 330 351
Deflem, M., Social control and the theory of communicative action, Paper gebracht voor de '5oth Anniversary of the American Society of Criminology', San Francisco, November 20 23, 1991b.
Deflem, M., Jürgen Habermas Pfl7egevater oder Sorgenkind der abolitionistischen Perspektive?, Kriminol,ogisches Journal 24 (1992a), p. 82 97
Deflem, M., De communicatie theoretische benadering van het recht: fundamenten en kritieken van de rechtssociologie van Jürgen Habermas, Recht en Kritiek, 18 (1992b).
DiIulio, J., Private Prisons. Crime File, Washington, DC, National Institute of Justice, ig?8a.
Dilulio, J., What's wrong with private prisons, The Public Interest, 92 (1988b), p. 66 83
Domhoff, G.W., Who Rules America Now?, Englewood CliffS, NJ, Prentice Hall, 1983.
Dunham, D.W., Inmates' rights and the privatisation ofprisons, Columbia Law Review, 86 (1986), p. 1475 1504.
Durham, A., The privatization of punishment: justifications, expectations, and experience, Criminal Justice Policy Review, 3 (1989), P. 43 73.
Ellison, W.J., Privatization of corrections: a éritique and analysis of contemporary views, Cumberland Law Review, 17 (1987), p. 683 729.
Evans, B.E., Private prisons, Emory Law Journal, 36 (1987), P. 253 285.
Field, J.E., Making prisons private: an improper delegation of a govemment power, Hofstra Law Review, 15 (1987), p. 649 675
Garland, D., Punishment and Welfare, Brookfiefd, Vt., Grower, 1985.
Garland, D., Punishment and Modern Society: A Study in Social Theory, Oxford, Oxford University Press, 1990.
Garland, D. en P. Young, The Power to Punish: Contemporary Penality and Social Analysis, London, Heimann Educational Book, 1983.
Gentry, J.T., The panopticon revisited: the problem of monitoring private prisons, Yale Law Journal, 96 (1986), P., 353 375
Habermas, J., Theorie des kommunikativen Handelns (2 volumes), Frankfurt, Suhrkamp.
Habermas, J., Moralbewusstsein und kommunikatives Handeln, Frankfurt, Suhrkamp, 1983.
Habermas, J., Recht en Moraal, Kampen, Kok Agora, 1988.
Herman, E.S., Corporate Control, Corporate Power, New York, Cambridge University Press, 1981.
Holley, C. E., Privatisation of corrections: is the state out on a limb when the,company goes bankrupt?, Vanderbilt Law Review, 41 (1988), P. 317 340.
Jacobs, D., Corporate economic power and the state: a longitudinal assessment of two explanations, American Journal Of SOCiO1O9Y, 93 (1988), p. 852 881.
Johnson, B. R. en P. P. Ross, The privatization of correctional management: a review, Journal of Criminal Justice, 18 (1990), P 351 358.
Knepper, P., A briefhistory ofprofitingfrom thepunishment ofcrime, Paper gebracht voor de '5oth Anniversary Meeting of the American Society of Criminology', San Francisco, November 20 23, 1991.
Lilly, J.R., Power, profit and penality: a beginning, Paper gebracht voor de '5oth Anniversary Meeting of the American Society of Criminology', San Francisco, November ZO 23, 1991.
Lilly, J.R. en P. Knepper, The iron triangle, The Angolite, 16 (1991a), P. 45 58.
Lilly, J. R. en P. Knepper, An international perspective on the privatization of correctiom, Paper gebracht voor de '1991 Meeting of the British Criminology Conference', York, 1991b.
Logan, C.H., Private Prisons: Cons and Pros, New York, Oxford University Press, 1990.
Logan, C.H. en S.P. Rausch, Punishment and profit: the emergence ofprivate enterprise prisons, Justice Quarterly, 2 (1985), P. 303 318.
Mathiesen, T., Prison on Trial,London, Sage.
Matthews, R., (ed.), Privatizing Criminal Justice, London, Sage, 1989.
McDonald D., Private Prisons and the Public Interest, New Brunswick, NJ, Rutgers University Press, 1990.
Mills, C.W., The Power Elite, New York, Oxford University Press, 1956.
Mintz, B, en M. Schwartz, The Power Structure of American Business, Chicago, University of Chicago Press, 1985.
Mizruchi, M.S., The American Corporate Network, 1904 1974, Beverly Hills, CA, Sage, 1982.
Mizruchi, M.S., Similarity ofpolitical behavior among large American corporations, American Journal of Sociology, 95 (1989), P. 401 424.
Mizruchi, M.S., Determinants ofpolitical opposition among large American corporations, Social Forces, 68 (1990), p. io65 io88.
Mizruchi, M.S., Market relations, interlocks, and corporate political behavior, Research in Political Sociology, 5 (1991), p. I67 2o8.
Mizruchi, M.S., en T. Koeing, Economic concentration and corporate political behavior: a cross industry comparison, Social Science Research, 17 (1988), P. 287305.
Mullen, J., The Privatisation of Corrections, Washington, DC, National Institute of Justice, 1985.
Peters, T., Waarheen met de uitvoering van de vrijheidsstrap. , Panopticon, 12 (1 ggI), P. 293 301
Porter, R. G., The privatisation of prisons in the United States: a policy that Britain should not emulate, The Howard Journal, 29 (1990), p. 65 81.
Robbins, I.P., Privatization of corrections: defining the issues, Vanderbilt Law Review, 40 (1988), p. 813 828.
Rusche, G. en 0. Kirchheimer, Punishment and Social Structure, New York, Russell and Russell, 1939.
Ryan, M. en T. Ward, Privatization and the Penal System: The American Experience and the Debate in Britain, Milton Keynes, Open University Press, 1989.
Savas, E. S ., Privatization and prisons, Vanderbilt Law Review, 40 (1987), p. 88 99.
Scott, J., Who Rules Britain?, Cambridge, Polity Press, i ggo.
Shover, N., Sociology ofAmerican Corrections, Homewood, Ill., Dorsey Press, 1979.
Shover, N., Institutional corrections: jails and prisons, in: J. Sheley (red.), A Handbook of Contemporary Criminology, Belmont, CA, Wadsworth, 1990.
Travisono, A., Corrections Today, VOI. 52, No. 4, Laurel, MD, American Correctional Association, 1990.
US Department of Justice, Sourcebook of Criminal Justice Statistics, Washington, DC, Bureau of Justice Statistics, 1984.
US Department of Justice, Sourcebook of Criminal Justice Statistics, Washington DC, Bureau of Justice Statistics, 1988.
US Department of Justice, Justice Expendiiure and Employment, 1988, Washington, DC, Bureau of Justiee Statistics, 1990.
US Department of Justice, Justice Expenditure and Employment Extracts: 1984, 1985, and 1986, Washington, DC, Bureau of Justice Statistics, 1991.
Wecht, D.N., Breaking the code of deference: judicial review ofprivate prisons, Yale Law Journal, 96 (1987), p. 815 836.
Woolley, M.R., Prisons for profit, Dickinson Law Review, go (i 98~5), P. 307 33 l.